Verlossing, helemaal uit genade
____
Overdenking voor 25 juli | Door Charles Spurgeon
Hij heeft ons zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping, niet overeenkomstig onze werken, maar overeenkomstig Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen. (2 Timotheüs 1:9)
Lees verder Efeze 2:11—22.
Te zeggen dat we onszelf verlossen is dwaas. In de Bijbel worden we een “tempel” genoemd, een heilige tempel van de Heere. Maar zou iemand zeggen dat de stenen van het gebouw ook de architect waren? Zeggen we dat de stenen van het gebouw zichzelf die vorm hebben gegeven, dat ze spontaan samen kwamen en zichzelf opstapelden tot een gebouw?
Als iemand zoiets dwaas zou beweren, zouden we twijfelen aan zijn verstand. Veel meer moeten we twijfelen aan het gezonde verstand van iedereen die durft beweren dat de grote tempel, de kerk van God zichzelf ontworpen en gebouwd had.
Nee. We geloven dat God de Vader de Architect was van Zijn kerk, Hij heeft het plan gemaakt, Hij heeft de materialen geleverd en Hij zal het werk voltooien.
Zal het gezegd worden van de verlosten dat ze zichzelf verlost hebben? Dat slaven van Satan hun eigen boeien gebroken hadden? Waarom zou er dan een Verlosser nodig zijn? Waarom zou het dan nodig zijn voor Jezus om af te dalen in deze wereld om hen te verlossen die zichzelf niet konden verlossen?
Geloof je dat de schapen van God, die Hij tussen de kaken van de leeuwen vandaan heeft gehaald, zichzelf hadden kunnen redden? Het zou vreemd zijn als dat het geval was. We geloven niet dat Christus kwam doen wat zondaren zelf hadden kunnen doen. Nee, “Ik heb de pers alleen getreden; er was niemand uit de volken met Mij” (Jesaja 63:3).
Alleen Hij zal de eer krijgen van de verlossing. Zal het gezegd worden dat zij die geestelijk dood waren zichzelf hebben levend gemaakt? Kan een dode zichzelf levend maken?
Ter overdenking: Ben jij levend gemaakt door het kostbare bloed van Christus (1 Petrus 1:18–19) en gebouwd in het huis van God (Efeze 2:22; 1 Petrus 2:5).
Preek nr. 703, 25 juli (gepreekt op 29 juli 1866)
______________________________