Neem goed en bloed ons af
____
Overdenking voor 22 september | Door John Piper | Desiring God
Maar herinner u de dagen van weleer, waarin u, nadat u verlicht was, veel strijd in het lijden hebt verdragen. Nu eens werd u zelf door smaad en verdrukkingen tot een schouwspel gemaakt, dan weer deelde u het lot van hen die zo behandeld werden. Want u hebt ook medelijden gehad met mij, in mijn boeien, en de beroving van uw eigendommen met blijdschap aanvaard, in de wetenschap dat u voor uzelf een beter en blijvend bezit in de hemelen hebt. Werp dan uw vrijmoedigheid niet weg, die een grote beloning met zich meebrengt. (Hebreeën 10:32-35)
De Christenen in Hebreeën 10:32-35 hebben het recht verdient om ons iets te leren over kostbare liefde.
De situatie is als volgt: In de dagen net na hun bekering, waren sommigen gevangen gezet voor het geloof. De anderen werden geconfronteerd met een moeilijke keuze: zullen we onderduiken zodat we “veilig” zijn, of zullen we onze broeders en zusters opzoeken in de gevangenis en zo ons leven en onze bezittingen riskeren? Ze kozen de weg van liefde en aanvaarden de prijs.
“Want u hebt ook medelijden gehad met mij, in mijn boeien, en de beroving van uw eigendommen met blijdschap aanvaard."
Maar waren ze verliezers? Nee. Ze verloren bezittingen maar kregen vreugde! Ze aanvaarden met blijdschap hun verlies.
In zekere zin verloochenden ze zichzelf. Maar toch ook weer niet. Ze kozen de weg van vreugde. Blijkbaar waren deze Christenen net zo gemotiveerd voor bediening in de gevangenis als de Macedoniërs gemotiveerd waren om de armen te helpen (2 Korinthe 8:1-9). Hun vreugde in God stroomde over in liefde voor anderen.
Ze zagen hun eigen leven en zeiden: “Uw onveranderlijke liefde (goedertierenheid) is immers beter dan het leven” (Psalm 63:4).
Ze zagen hun bezittingen en zeiden: “We hebben een beter en blijvend bezit in de hemel” (Hebreeën 10:34).
Vervolgens keken ze elkaar aan en zeiden:
Jaag ons gezin in ’t graf
Neem goed en bloed ons af,
Het brengt u geen gewin:
Wij gaan de hemel in
En erven koninkrijken!
(Maarten Luther)
__