Overdenking voor 2 December | Door John Piper | Desiring God
Mijn ziel maakt de Heere groot, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker, omdat Hij heeft omgezien naar de nederige staat van Zijn dienares. Want zie, van nu aan zullen alle geslachten mij zalig spreken, want Hij Die machtig is, heeft grote dingen aan mij gedaan en heilig is Zijn Naam. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over hen die Hem vrezen. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm. Hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de gedachten van hun hart, uiteengedreven. Hij heeft machtigen van de troon gestoten en nederigen heeft Hij verhoogd. Hongerigen heeft Hij met goede gaven verzadigd en rijken heeft Hij met lege handen weggezonden. Hij heeft het opgenomen voor Israël, Zijn knecht, door aan Zijn barmhartigheid te denken, zoals Hij gesproken heeft tot onze vaderen, tot Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid. (Lukas 1:46-55)
Maria ziet duidelijk iets meest opmerkelijks in God: Hij staat op punt de hele loop van de menselijke geschiedenis te veranderen; de belangrijkste drie decennia van de tijd staan op punt te beginnen.
En waar is God? Hij is bij twee onbekende, nederige vrouwen — een oude onvruchtbare (Elizabeth) en een jonge maagdelijke (Maria). En Maria is zo ontroerd door dit gezicht van God, de minnaar van de nederige, dat ze uitbreekt in een lied — een lied dat bekend is komen te staan als “Magnificat” (Lukas 1:46-55).
Maria en Elizabeth zijn prachtige heldinnen in het verslag van Lukas. Hij houdt van het geloof van deze vrouwen. Hetgeen op hem blijkbaar de meeste indruk maakt en wat hij Theofilus, zijn edele lezer, op het hart wil drukken is de ootmoedigheid en blijmoedige nederigheid van Elizabeth en Maria.
Elizabeth zegt (Lukas 1:43): “En waaraan heb ik dit te danken dat de moeder van mijn Heere naar mij toe komt?” En Maria zegt (Lukas 1:48): “Hij heeft omgezien naar de nederige staat van Zijn dienares.”
De mensen van wie de ziel de Heere echt groot kan maken, zijn mensen zoals Elizabeth en Maria — mensen die hun nederige staat erkennen en overweldigd worden door de vernederende komst van de grote God.
__