Het heerlijke verbond
____
Overdenking voor 5 september | Door Charles Spurgeon
De Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt. (Maleachi 3:1)
Lees verder Hebreeën 8:1—13.
Het volk van de Heere verheugd zich in het verbond. Het is voor hen een onuitputtelijke bron van troost, zo vaak als de Heilige Geest hen naar haar grazige weiden leidt en hen doet neerliggen aan stille wateren. Ze kunnen er zoet van zingen van hun jeugd tot in hun grijsheid, van de kindertijd tot het graf, want dit thema is onuitputtelijk.
Ze vinden er vreugde in om over de oudheid van dat verbond na te denken, te herinneren dat voor de sterren hun plaatsen kenden, voor de planeten hun ronde deden, de belangen van de heiligen veilig waren in Christus. Ze vinden het vooral heerlijk om er aan te denken hoe zeker dat verbond is. Ze denken graag aan “de betrouwbare weldaden van David.”
Ze verheerlijken het verbond graag in hun lofliederen. Het was ondertekend, verzegeld, bekrachtigd en in alles goed geregeld. Het maakt hun hart ruim van vreugde als ze denken aan de onveranderlijkheid, als een verbond wat tijd noch eeuwigheid, leven noch dood, het tegenwoordige noch het toekomende, noch engelen, noch overheden, noch machten ooit geweld aan kan doen. Een verbond wat zo oud is als de eeuwigheid en zo eeuwigdurend is als de Rots der eeuwen.
Gods volk verheugt zich ook graag in de volheid van het verbond, want ze zien in alles wat ze krijgen dat God hun deel is, Christus hun vriend, de Geest hun trooster, de aarde hun herberg en de hemel hun thuis. Ze zien er niet wat in maar alles. Niet alleen de hulp om gewenste bezittingen te krijgen maar een erfenis die gereserveerd en geschonken wordt aan elke ziel die deelt in dit aloude en eeuwige geschenk.
Ter overdenking: Gods verbond met Zijn volk in Christus wordt omschreven als nieuw (1 Korinthe 11:25; Hebreeën 8:8; 9:15; 12:24), beter (Hebreeën 7:22; 8:6) en eeuwig (Hebreeën 13:20). Geeft deze overeenkomst je vreugde? Is jou toekomst daardoor gedekt?
Preek nr. 470, 5 september (gepreekt op 7 september 1862)
______________________________