Logo
Geen vuile vodden meer

 

Geen vuile vodden meer
____

Overdenking voor 1 mei | Door John Piper | Desiring God
 

Echter, wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als de wind. (Jesaja 64:6)

Het is waar dat elk tekortdoen aan Gods wet een belediging is van Zijn volmaakte heiligheid. Het stelt ons onder het oordeel want God is te rein om de zonde aan te kunnen zien (Habakuk 1:13; Jakobus 2:10-11).

Maar wat iemand in het Oude Testament te gronde richte (en dat is vandaag nog hetzelfde) was niet de het gebrek aan gerechtigheid of zondeloze perfectie. Wat hen vernietigde was het gebrek aan vertrouwen in de genadige beloften van God, in het bijzonder de hoop dat Hij op een dag voor een Verlosser zou zorgen die de volmaakte gerechtigdheid zou zijn voor Zijn volk. “De HEERE, onze gerechtigheid” (Jeremia 23:6; 33:16). De heiligen wisten dat ze zo gered zouden worden, dat geloof de sleutel was tot gehoorzaamheid en dat gehoorzaamheid een bewijs was van dit geloof.

Het is vreselijk verwarrend als mensen zeggen dat de enige gerechtigheid die waarde heeft, de toegerekende gerechtigheid van Christus is. Het is duidelijk dat rechtvaardiging niet gebaseerd is op onze gerechtigheid maar alleen op de gerechtigheid die Christus ons toerekent. Maar soms spreken mensen kleinerend en onzorgvuldig over alle menselijke gerechtigheid, als of er niets is wat God behaagt. 

Ze halen vaak Jesaja 64:6 aan waar staat dat onze gerechtigheid als vuile vodden zijn, of “een bezoedeld kleed”. “Echter, wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed.”

Maar in zijn context betekent Jesaja 64:6 niet dat alle gerechtigheid uitgevoerd door Gods volk onacceptabel is voor God. Jesaja verwijst naar mensen van wie de gerechtigheid in feite hypocriet is. Het is niet langer gerechtigheid. Maar net in het vers ervoor zegt Jesaja dat God ontmoet “wie zich in U verblijdt, wie gerechtigheid doet, wie op Uw wegen aan U blijven denken” (vers 5).

Het is waar — glorieus waar — dat niemand van Gods volk, voor of na het kruis, aanvaard zou worden door de onberispelijk heilige God als de volmaakte gerechtigheid van Christus hem niet is toegerekend (Romeinen 5:19; 1 Korintiërs 1:30; 2 Korintiërs 5:21). Maar dat betekend niet dat God in deze “gerechtvaardigde” mensen niets werkt van ondervindende gerechtigheid die voor Hem niet is als “vuile vodden”.

Hij doet dat wel, en deze rechtvaardigheid is kostbaar voor God. Deze rechtvaardigheid is in feite nodig — niet als grond voor rechtvaardiging (dat is de gerechtigheid van Christus alleen), maar als een bewijs dat we werkelijk gerechtvaardigde kinderen van God zijn.

__